Om de betaling te verzekeren van dagen die gelijkgesteld worden met werkdagen, moet de werkgever ambtshalve aan de vakantiefondsen de attesten verschaffen van:
- moederschapsrust
- vaderschapsverlof
- adoptieverlof
- arbeidsongeval
- ziekte die geen beroepsziekte is, gesteld dat de werknemer niet verzekerd is of de werkgever de verzekering ad hoc niet aangegaan is (deze gevallen zijn in de minderheid, aangezien de werknemer in de meeste gevallen verzekerd is)
- tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur voorzien in artikel 353bis/3 van de programmawet van 24 december 2002 (crisismaatregelen)
Wanneer de werknemer verzekerd is, moet de bevoegde sector (ziekenfonds, verzekeraar of Fedris) ambtshalve een elektronisch attest opsturen naar het vakantiefonds via het netwerk van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid (KSZ).
De werkgever zal aan de vakantiefondsen de bewijsstukken over de volgende punten verschaffen, als ze daarom vragen:
- het vervullen van burgerplichten
- het vervullen van een openbaar mandaat
- diverse missies, bijvoorbeeld van syndicaal afgevaardigde of sociaal rechter, cursussen of studiedagen
- lock-out
De werkgever moet deze bewijsstukken bewaren tot en met 31 december van het vierde jaar dat volgt op het jaar waarin de vakantie toegekend moet worden. In de praktijk worden er weinig attesten bij de werkgever opgevraagd.
Deze datum moet enkel in het 4de kwartaal van het jaar in de zone 'Aangifte werkgever' (die op de Dmfa-aangifte staat) aangegeven worden en moet dus niet voor elke werknemer apart meegedeeld worden.
De datum wordt enkel ter informatie voor de vakantiefondsen opgevraagd. Bepaalde vakantiefondsen betalen immers de vakantiegelden op een enkele, vaste datum, terwijl andere vakantiefondsen elk jaar tijdens dezelfde periode betalen.
De vakantiefondsen kunnen echter rekening houden met de begindatum van de vakantie die door de werkgevers in hun aangifte van het 4de kwartaal meegedeeld werd, als ze de kalender van de betalingen moeten wijzigen (bijvoorbeeld om deze betalingskalender weer in evenwicht te brengen naar aanleiding van het schrappen of het creëren van werkgevers).
Ter herinnering: het vakantiegeld moet door de vakantiefondsen uitbetaald worden tussen de eerste werkdag van de maand mei en de laatste werkdag van de maand juni – en meer bepaald op het ogenblik dat de hoofdvakantie opgenomen wordt.
De werkgevers worden verzocht rechtstreeks contact op te nemen met het bevoegde vakantiefonds om de datum te laten wijzigen als ze vaststellen dat de uitbetalingsdatum die door een vakantiefonds gebruikt wordt, niet of niet meer overeenkomt met de werkelijke toestand in hun onderneming.
Voorbeelden: verandering van de periode waarin de hoofdvakantie in de onderneming genomen wordt, nieuw beurtrolsysteem voor het opnemen van de vakantie, …
De betalingsdata van de vakantiegelden van de verschillende vakantiefondsen zijn vanaf de maand april van elk jaar toegankelijk voor de werkgevers of hun sociaal secretariaat via de toepassing 'Vakantiebestand' op de portaalsite van de sociale zekerheid.
Artikel 21, §1, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.